Symbolen wijzigen
U kunt de objecten die u aan uw kaart hebt toegevoegd met verschillende symbolen weergeven. U kunt bijvoorbeeld water met een vaste blauwe kleur aangeven. Wegen kunt u symbolen geven op basis van de wegcategorie. Seismologische gebeurtenissen, zoals aardbevingen, kunt u aangeven met geleidelijke symbolen die de kracht aangeven. En polygonen kunt u aangeven op basis van bodemgebruik.
- Controleer of u bent aangemeld.
- Open de kaart die u wilt wijzigen in de ArcGIS.com-map viewer.
- Klik op de knop Details.
- Klik op de knop Inhoud kaart weergeven.
- Blader naar de sublaag die het symbool bevat dat u wilt bewerken.
- Klik op de pijl rechts van de laagnaam.
- Klik op Symbolen wijzigen.
- Volg de onderstaande stappen voor de gewenste weergaveoptie: één symbool, unieke symbolen, kleur of grootte. Alleen de opties die van toepassing zijn op uw gegevens worden weergegeven. Als u bijvoorbeeld voor elk type object een waarde hebt, kunt u alleen één symbool of unieke symbolen gebruiken (geen kleur of grootte).
Enkel symbool
Het tekenen van uw gegevens met slechts één symbool, geeft u een idee van de manier waarop de objecten worden gedistribueerd, ongeacht of ze zijn gegroepeerd of verspreid en kan verborgen patronen onthullen. Als u bijvoorbeeld een lijst met restaurants in kaart brengt, zou u bijvoorbeeld kunnen zien dat de meeste restaurants zich in de kantoorwijk bevinden.
- Selecteer Enkel symbool.
- Als u wilt, kunt u het symbool wijzigen en een rotatiehoek instellen.
- Klik op Toepassen en Symbolen wijzigen voltooid wanneer u klaar bent met het wijzigen van de symbolen.
- Klik op Kaartlaag opslaan om de configuratie op te slaan als een eigenschap van het item. U kunt itemeigenschappen alleen opslaan als u de eigenaar van de kaartlaag bent of als u deze opslaat als een nieuw item.
- Klik op Opslaan boven aan de map viewer om de symboolwijzigingen op de kaart op te slaan.
Unieke symbolen
Objecten weergeven met behulp van een specifiek kenmerk. In het voorbeeld van het restaurant kunt u bijvoorbeeld in kleur aangeven wat voor soort restaurant het is. Een attribuut kan maximaal 200 unieke waarden hebben bij gebruik van deze weergaveoptie.
- Selecteer Unieke symbolen.
- Selecteer het attribuutveld dat u wilt weergeven.
- Selecteer een kleurenset voor de symbolen.
- Stel een van de volgende opties in: alle symbolen wijzigen, kleuren omdraaien, andere waarden weergeven en rotatiehoek instellen.
- Klik op Toepassen en Symbolen wijzigen voltooid wanneer u klaar bent met het wijzigen van de symbolen.
- Klik op Kaartlaag opslaan om de configuratie op te slaan als een eigenschap van het item. U kunt itemeigenschappen alleen opslaan als u de eigenaar van de kaartlaag bent of als u deze opslaat als een nieuw item.
- Klik op Opslaan boven aan de map viewer om de symboolwijzigingen op de kaart op te slaan.
Kleur
Weergaveopties op basis van een enkel kleurverloop die het verschil tussen de objecten aangeeft. U kiest het classificatieschema en het aantal klassen. Zo kunt u bijvoorbeeld een kleurverloop voor de inkomsten van een restaurant gebruiken om de potentiële winst van elke locatie te meten.
- Selecteer Kleur.
- Selecteer het attribuutveld dat u wilt weergeven.
- Als u de relatieve grootte van uw gegevens wilt weergeven, selecteert u een attribuutveld of het percentage van het totaal om de gegevens te normaliseren. (Als u een gehoste featureservicelaag symboliseert, selecteert u een attribuutveld.)
- Selecteer een classificatieschema.
- Selecteer het aantal klassen of, als u de standaardafwijking gebruikt, het interval.
- Selecteer een kleurenset voor de symbolen.
- Stel een van de volgende opties in: alle symbolen wijzigen, kleuren omdraaien, andere waarden weergeven en rotatiehoek instellen.
- Klik op Toepassen en Symbolen wijzigen voltooid wanneer u klaar bent met het wijzigen van de symbolen.
- Klik op Kaartlaag opslaan om de configuratie op te slaan als een eigenschap van het item. U kunt itemeigenschappen alleen opslaan als u de eigenaar van de kaartlaag bent of als u deze opslaat als een nieuw item.
- Klik op Opslaan boven aan de map viewer om de symboolwijzigingen op de kaart op te slaan.
Grootte
Het weergeven van objecten op basis van één symbool van verschillende grootte geeft het verschil tussen de objecten aan. U kunt bijvoorbeeld graduele symbolen gebruiken om de relatieve bevolkingsdichtheid van provincies te tonen. Polygoonobjecten worden weergegeven als graduele punten boven polygonen.
- Selecteer Grootte.
- Selecteer het attribuutveld dat u wilt weergeven.
- Als u de relatieve grootte van uw gegevens wilt weergeven, selecteert u een attribuutveld of het percentage van het totaal om de gegevens te normaliseren. (Als u een gehoste featureservicelaag symboliseert, selecteert u een attribuutveld.)
- Selecteer een classificatieschema.
- Selecteer het aantal klassen of, als u de standaardafwijking gebruikt, het interval.
- Stel een van de volgende opties in: alle symbolen wijzigen, andere waarden weergeven en rotatiehoek instellen.
- Als u polygoongegevens hebt (die worden weergegeven als graduele punten boven polygonen) en u de polygoonachtergrond niet wilt weergeven, klikt u op Opties en vervolgens op Achtergrond verbergen.
- Klik op Toepassen en Symbolen wijzigen voltooid wanneer u klaar bent met het wijzigen van de symbolen.
- Klik op Kaartlaag opslaan om de configuratie op te slaan als een eigenschap van het item. U kunt itemeigenschappen alleen opslaan als u de eigenaar van de kaartlaag bent of als u deze opslaat als een nieuw item.
- Klik op Opslaan boven aan de map viewer om de symboolwijzigingen op de kaart op te slaan.
Opties
Nadat u hebt opgegeven welk type symbolen u wilt gebruiken om de objecten in uw kaartlaag te tekenen (één symbool, unieke symbolen, kleur en grootte), kunt u het symbool wijzigen of alle symbolen wijzigen, kleuren omdraaien, andere waarden weergeven of verbergen en de rotatiehoek instellen.
Symbool wijzigen
Als u één symbool hebt geselecteerd, kunt u het standaardsymbool wijzigen in een symbool dat meer geschikt is voor uw gegevens.
- Klik vanaf Symbolen wijzigen op de knop Opties en vervolgens op Symbool wijzigen.
- Kies een symbolenset en klik op het symbool dat u wilt gebruiken, of als u uw eigen symbool wilt gebruiken, klikt u op de koppeling Een afbeelding toevoegen en voert u de URL van de afbeelding in die moet worden weergegeven als uw symbool. Voor de beste resultaten mag uw afbeelding niet groter zijn dan 120 pixels breed bij 120 pixels hoog. Andere formaten worden passend gemaakt. Acceptabele afbeeldingsindelingen zijn PNG, GIF en JPEG.
- Voer een van de volgende wijzigingen uit. (Niet alle symbolen hebben opties voor het wijzigen van de kleur, transparantie en omtreklijn.)
- Formaat: verplaats de schuifregelaar Symboolgrootte naar links (kleiner) of naar rechts (groter). U kunt ook cijfers invoeren voor de pixels.
- Kleur: klik in het gekleurde vak om het kleurenpalet te openen en klik op een kleur.
- Transparant: beweeg de schuifbalk van Transparant naar links (minder transparant) of rechts (transparanter). U kunt ook cijfers invoeren voor het percentage.
- Omtrekkleur: klik in het gekleurde vak om het kleurenpalet te openen en klik op een kleur.
- Breedte omtreklijn: verplaats de schuifregelaar Breedte omtreklijn naar links (minder breed) of rechts (breder). U kunt ook cijfers invoeren voor pixels.
- Klik op Toepassen om de wijzigingen toe te passen op de kaart en klik op Gereed om de pop-up te sluiten.
Alle symbolen wijzigen
Als u verschillende symbolen wilt gebruiken in uw kaartlaag, kunt u alle symbolen tegelijk wijzigen. Dit is van toepassing op Unieke symbolen, Kleur en Grootte. Wijzig het symbool als u één symbool gebruikt.
- Klik vanaf Symbolen wijzigen op de knop Opties en vervolgens op Alle symbolen wijzigen.
- Voer een van de volgende wijzigingen uit. (Niet alle symbolen hebben opties voor het wijzigen van de kleur, transparantie en omtreklijn.)
- Formaat: verplaats de schuifregelaar Symboolgrootte naar links (kleiner) of naar rechts (groter). U kunt ook cijfers invoeren voor de pixels.
- Kleur: klik in het gekleurde vak om het kleurenpalet te openen en klik op een kleur.
- Transparant: beweeg de schuifbalk van Transparant naar links (minder transparant) of rechts (transparanter). U kunt ook cijfers invoeren voor het percentage.
- Omtrekkleur: klik in het gekleurde vak om het kleurenpalet te openen en klik op een kleur.
- Breedte omtreklijn: verplaats de schuifregelaar Breedte omtreklijn naar links (minder breed) of rechts (breder). U kunt ook cijfers invoeren voor pixels.
- Klik op Toepassen om de wijzigingen toe te passen op de kaart en klik op Gereed om de pop-up te sluiten.
Label en symbool wijzigen
Als alternatief voor het wijzigen van alle symbolen kunt u symbolen en labels voor elke waarde wijzigen.
- Klik vanaf Symbolen wijzigen op de waardenaam in de symbolentabel. Een attribuut kan maximaal 200 unieke waarden hebben om de symbolen voor elke waarde te wijzigen.
- Voer een nieuw label in voor de waarde in het veld Label.
- Om het symbool te wijzigen, klikt u op de knop Symbool wijzigen en voer een van de volgende wijzigingen uit. (Niet alle symbolen hebben opties voor het wijzigen van de kleur, transparantie en omtreklijn.)
- Symbool: kies een symbolenset en klik op het symbool dat u wilt gebruiken, of als u uw eigen symbool wilt gebruiken, klikt u op de koppeling Een afbeelding toevoegen en voert u de URL van de afbeelding in die moet worden weergegeven als uw symbool. Voor de beste resultaten mag uw afbeelding niet groter zijn dan 120 pixels breed bij 120 pixels hoog. Andere formaten worden passend gemaakt. Acceptabele afbeeldingsindelingen zijn PNG, GIF en JPEG.
- Formaat: verplaats de schuifregelaar Symboolgrootte naar links (kleiner) of naar rechts (groter). U kunt ook cijfers invoeren voor de pixels.
- Kleur: klik in het gekleurde vak om het kleurenpalet te openen en klik op een kleur.
- Transparant: beweeg de schuifbalk van Transparant naar links (minder transparant) of rechts (transparanter). U kunt ook cijfers invoeren voor het percentage.
- Omtrekkleur: klik in het gekleurde vak om het kleurenpalet te openen en klik op een kleur.
- Breedte omtreklijn: verplaats de schuifregelaar Breedte omtreklijn naar links (minder breed) of rechts (breder). U kunt ook cijfers invoeren voor pixels.
Klik op Toepassen om de wijzigingen toe te passen op de kaart en klik op Gereed om de pop-up te sluiten.
Rotatiehoek instellen
Roteer symbolen als u wilt dat het symbool een richting aanduidt, bijvoorbeeld de richting waarin de wind blaast of de richting waarin een voertuig zich verplaatst.
- Klik in het deelvenster Symbolen wijzigen op Opties en vervolgens op Rotatiehoek instellen.
- Selecteer een veld in uw gegevens om de rotatiehoek in te stellen.
- Kies om de hoeken rechtsom (geografisch) of linksom (rekenkundig) te meten.
- Klik op Toepassen om uw wijzigingen toe te passen op de kaart en klik op Gereed om de pop-up te sluiten.
Kleuren omdraaien
U kunt de volgorde van de kleuren in uw kleurenset omdraaien. Dit is niet van toepassing op groottesymbolen. Klik in het deelvenster Symbolen wijzigen op Opties en vervolgens op Kleuren omdraaien.
Andere waarden weergeven of verbergen
U kunt andere waarden weergeven die u niet hebt geclassificeerd wanneer u de klassen hebt ingesteld. Dit is niet van toepassing op enkele symbolen. Klik in het deelvenster Symbolen wijzigen op Opties en vervolgens op Andere waarden weergeven. Als u waarden die u eerder hebt weergegeven, wilt verbergen, klikt u op Andere waarden verbergen.
Classificatieschema's
Als u uw objecten classificeert met kleur of grootte, kunt u zelf bepalen hoe u het bereik en de overgang van de verschillende categorieën wilt aangeven. U kunt ook het aantal categorieën bepalen, van een tot en met tien. Hoe u het bereik en de overgang van de categorieën aangeeft, de hoogste en laagste waarde die elke categorie omgeeft, bepaalt welke objecten in welke categorie horen en hoe de laag eruit komt te zien. Door de klassen te wijzigen, kunt u uiterlijk van elkaar verschillende kaarten maken. Het doel is om er voor te zorgen dat objecten met gelijke waarden ook in dezelfde categorie vallen. Zie Numerieke velden classificeren voor geleidelijke symbolen voor meer informatie.
U kunt kiezen uit vier standaardclassificatieschema's.
Gelijke interval
Gelijke interval verdeelt het bereik van attribuutwaarden in subbereiken van dezelfde grootte Gelijke interval kan het best worden toegepast op bekende gegevensbereiken zoals percentages en temperatuur. Deze methode legt de nadruk op het aantal attribuutwaarden in vergelijking tot andere waarden. U kunt er bijvoorbeeld mee aangeven dat een winkel onderdeel is van de groep winkels die de hoogste omzet behalen.
Natuurlijke breekpunten
Natuurlijke breekpunten zijn gebaseerd op categorieën in de natuur die inherent zijn in de gegevens en die de verschillen tussen die categorieën optimaal aangeven, bijvoorbeeld de boomhoogte in een bos.
Standaardafwijking
Standaardafwijking geeft aan hoeveel het attribuut van een object afwijkt van het gemiddelde. Standaardafwijking helpt bij het benadrukken van waarden boven of onder het gemiddelde, bijvoorbeeld het aantal faillissementen.
Kwantiel
Met kwantielbreekpunten bevat elke klasse een gelijk aantal objecten. Een kwantielclassificatie is heel geschikt voor lineair gedistribueerde gegevens. Kwantielen wijzen hetzelfde aantal gegevenswaarden toe aan elke klasse. Er zijn geen lege klassen of klassen met te weinig of te veel waarden. Omdat objecten gegroepeerd worden in gelijke aantallen in elke klasse met behulp van kwantielclassificatie, kan de resulterende kaart vaak misleidend zijn. Gelijksoortige objecten kunnen in aaneensluitende klassen zijn geplaatst of objecten met erg verschillende waarden kunnen in dezelfde klasse worden geplaatst. U kunt deze vervorming minimaliseren door het aantal klassen te vergroten.